Dit blijkt uit een studie gezamenlijk uitgevoerd door het Radboudumc, Jeroen Bosch Ziekenhuis en UMC Utrecht

Meting van IgG-antilichamen tegen de Q-koortsbacterie Coxiella burnetii heeft geen voorspellende waarde voor sterfte, complicaties of therapiefalen tijdens behandeling en follow-up van patiënten met chronische Q-koorts. Alternatieve markers voor behandeling en therapiesucces zijn daarom nodig. Dit blijkt uit een studie gezamenlijk uitgevoerd door het Radboudumc, Jeroen Bosch Ziekenhuis en UMC Utrecht.

Artsen moeten de behandeling van patiënten met chronische Q-koorts daarom vooralsnog baseren op klinische symptomen, PCR-testresultaten en beeldvormingsresultaten. Dat blijkt uit een Nederlandse studie die nu is gepubliceerd in Clinical Microbiology and Infection.

Diagnose en behandeling van patiënten met chronische Q-koorts is gebaseerd op klinische symptomen, beeldvormingsresultaten en microbiologische tests. Deze microbiologische tests bestaan onder andere uit de PCR-test, die de hoeveelheid van de Coxiella burnetii bacterie (de bacterie die Q-koorts veroorzaakt) in het bloed meet. Daarnaast wordt ook getest op de aanwezigheid van IgG-antilichamen tegen de Q-koortsbacterie.

Hoewel aanbevolen in de meeste behandelingsrichtlijnen, levert het meten van antilichamen tegen de Q-koortsbacterie wellicht geen goede indicatie voor ziekteactiviteit, aangezien bij veel patiënten met de diagnose ‘mogelijke chronische Q-koorts’ geen aanwijzingen zijn voor chronische infectie of complicaties. Desondanks hebben zij aanhoudende, hoge IgG-antilichaamwaarden na de primaire infectie. Bovendien variëren de bloedwaarden van IgG-antilichamen bij individuele patiënten, wat ook kan liggen aan meetfouten en dus niet altijd het beloop van de ziekte goed weerspiegelt. Daarom hebben onderzoekers van UMC Utrecht, Radboudumc en Jeroen Bosch Ziekenhuis de voorspellende waarde van IgG-antilichaammeting onderzocht in een studie met behulp van gegevens uit de Nederlandse Chronische Q-koorts Database.

Geen relatie met sterfte
In totaal werden 337 patiënten uit zowel academische als perifere ziekenhuizen, die werden behandeld voor bewezen/vermoedelijke chronische Q-koorts, in de analyse opgenomen. Hiervan waren er 264 voor ten minste 1 jaar behandeld, de meesten met doxycycline plus hydroxychloroquine. Complicaties traden op bij 190 (56 procent), sterfte door chronische Q-koorts bij 71 (21 procent) en therapiefalen bij 142 (42 procent) patiënten.

Alternatieve merkstoffen nodig
Hoofdonderzoeker van het UMC Utrecht, dr. Jan Jelrik Oosterheert, internist-infectioloog bij de afdeling Infectieziekten, concludeert: “In de grootste studie die tot dusver is uitgevoerd hebben we laten zien dat het meten van antistoffen tegen de Q-koortsbacterie geen betrouwbare maat is voor sterfte, complicaties of therapiefalen." Hij en hoogleraar Uitbraken van Infectieziekten Chantal Bleeker-Rovers van het Radboudumc stellen: "Daarom hebben we alternatieve markers nodig om patiënten goed te kunnen volgen in hun ziekteproces. Totdat zulke ziektemarkers zijn ontwikkeld en gevalideerd, moet de behandeling van patiënten met chronische Q-koorts gebaseerd zijn op de klinische symptomen, uitkomst van PCR-testen en bijvoorbeeld een PET-CT scan.”

Richtlijnen chronische Q-koorts
Na een infectie met de Q-koortsbacterie ontwikkelt zich bij 1-5 procent van de patiënten chronische Q-koorts, die vaak endocarditis (ontsteking van de binnenwand van het hart en de hartkleppen) of infectie van de vaatwand veroorzaakt. Over het algemeen is langdurige behandeling met ten minste twee antibiotica geïndiceerd voor patiënten met een bewezen/waarschijnlijke chronische Q-koorts infectie, doorgaans voor een duur van 18-24 maanden. De resultaten van de huidige studie nuanceren de huidige Nederlandse richtlijnen die een follow-up van 5 jaar voor serum IgG antistoffen aanbevelen en om te streven naar een 4-voudige verlaging van deze antistoffen na stopzetting van antibiotica.

Radboudumc Q-koorts Expertisecentrum
In het Radboudumc Q-koorts Expertisecentrum worden sinds 2008 patiënten met Q-koorts behandeld. Het Radboud Expertisecentrum Q-koorts werkt samen met ziekenhuizen in de regio. Tevens werken we nauw samen met de GGD, het RIVM, Q-uestion, Stichting voor mensen met Q-koorts, Q-support en het Nederlands Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV).