Vanaf maart 2020, het begin van de coronapandemie, tot en met december 2021 zijn bijna 40 duizend (39 552) mensen aan COVID-19 overleden
In 2021 zijn 19,4 duizend mensen overleden aan COVID-19. De hoogste sterfte aan deze doodsoorzaak vond plaats in de maanden met de meeste oversterfte: januari, november en december. Bijna 61 procent van de in 2021 aan COVID-19 overleden mensen was ouder dan 80 jaar. Van alle overledenen aan COVID-19 gebruikte 46 procent Wlz-zorg. Dit meldt het CBS op basis van de voorlopige cijfers over doodsoorzaken.
Vanaf maart 2020, het begin van de coronapandemie, tot en met december 2021 zijn bijna 40 duizend (39 552) mensen aan COVID-19 overleden. In 2020 waren er 20 173 mensen met als doodsoorzaak vermoedelijke of vastgestelde COVID-19 (12 procent van alle sterfgevallen in 2020); in 2021 waren dit er 19 379 (11 procent van de sterfgevallen in 2021).
In januari 2021 overleden 4 464 mensen aan COVID-19, in november 3 097 en in december 3 353. April 2020 telde de meeste overledenen aan COVID-19: 6 378 mensen.
COVID-19-sterfte valt samen met oversterfte
De perioden waarin relatief veel mensen aan COVID-19 overleden, vallen grotendeels samen met de perioden waarvoor het CBS eerder oversterfte heeft vastgesteld. De sterfte aan andere groepen doodsoorzaken lag toen rond of onder de verwachte sterfte voor die doodsoorzaken.
Er zijn in 2020 en 2021 drie golven met oversterfte te onderscheiden: de eerste in het voorjaar van 2020, de tweede van najaar 2020 tot begin 2021, en de derde die aan het eind van de zomer van 2021 begon en rond de jaarwisseling eindigde. In augustus 2020 was een oversterftepiek duidelijk gerelateerd aan een hittegolf.
In elke golf van oversterfte is ook een toename te zien in COVID-19-sterfte. In de derde golf (van week 33 tot en met week 52) was de oversterfte echter groter dan de sterfte aan COVID-19. De sterfte lag ruim 11 duizend hoger dan verwacht, en er overleden bijna 7,8 duizend mensen aan COVID-19 (op basis van de huidige voorlopige cijfers). Mogelijk dragen andere doodsoorzaken bij aan de oversterfte tijdens die periode, vooral bij 65- tot 80-jarigen.
Hoogste COVID-sterfte bij 80-plussers
Van de ruim 19 duizend mensen die in 2021 aan COVID-19 overleden, was 60,9 procent 80 jaar of ouder (11 775 mensen). De oversterfte in deze leeftijdsgroep komt grotendeels overeen met de sterfte door COVID-19, ook in de derde oversterftegolf. In de derde oversterftegolf (week 33 tot en met 52 van 2021) overleden 6,4 duizend meer 80-plussers dan verwacht. Bij zeker 5 duizend mensen in die leeftijdsgroep was COVID-19 vastgesteld als onderliggende doodsoorzaak tijdens die periode (gebaseerd op de voorlopige cijfers).
Ook onder mensen van 65 tot 80 jaar komt de stijging van de sterfte tijdens de derde oversterftegolf grotendeels overeen met de hogere sterfte door COVID-19. De sterfte exclusief COVID-19 was hoger dan de verwachte sterfte en lag - anders dan bij 80-plussers - deels buiten de marge van de verwachte sterfte. Onder 65- tot 80-jarigen overleden in de derde golf 3,5 duizend mensen meer dan verwacht. Volgens de voorlopige doodsoorzaakgegevens overleden in dezelfde periode 2,2 duizend mensen aan COVID-19. Mogelijk dragen andere doodsoorzaken bij aan de oversterfte in die periode.
Onder de 65 jaar fluctueert de sterfte per week sterk. In deze leeftijdsgroep zijn vooral de eerste en derde oversterftegolf zichtbaar en is er een toename in COVID-19-sterfte tijdens alle golven. Tijdens de derde oversterftegolf overleden 1,2 duizend meer mensen jonger dan 65 jaar dan verwacht en werd volgens de voorlopige cijfers bij bijna 500 van hen COVID-19 als doodsoorzaak vastgesteld.
46 procent van overledenen aan COVID-19 in 2021 Wlz-zorggebruiker
Van de mensen die in 2021 overleden aan COVID-19, ontving 46 procent (8 825) langdurige zorg vanuit de Wlz, zoals bewoners van verpleeghuizen of gehandicaptenzorginstellingen. In 2020 was 58 procent van de overledenen aan COVID-19 een Wlz-zorggebruiker.
In de eerste helft van 2021 overleden relatief weinig Wlz-zorggebruikers aan COVID-19, en was de sterfte in de overige bevolking hoger.
Overledenen naar groepen doodsoorzaken
De COVID-19-sterfte steeg eind 2021 tot een derde piek. Tegelijkertijd overleden er in het vierde kwartaal meer mensen aan hart- en vaatziekten (+16 procent) en ziekten van de ademhalingsorganen (+25%) dan in het derde kwartaal. Dit seizoenpatroon is vanaf 2015 jaarlijks te zien; in de winterperiode overlijden meer mensen aan deze ziekten. Dit patroon is ook te zien bij de sterfte aan psychische stoornissen en ziekten van het zenuwstelsel, waartoe onder andere dementie en de ziekte van Alzheimer behoren, met een toename van de sterfte met 8 procent ten opzichte van het derde kwartaal. Tijdens de tweede piek van COVID-19-sterfte was vooral het aantal mensen dat overleed aan ziekten van de ademhalingsorganen lager dan normaal voor die tijd van het jaar. Dat had te maken met het ontbreken van een griepgolf.
Cijfers sterfte aan COVID-19
De cijfers over doodsoorzaken zijn gebaseerd op de doodsoorzaakverklaringen van artsen, die het CBS verwerkt en na vier maanden kan publiceren. Het RIVM en de Rijksoverheid melden het aantal overleden COVID-19-patiënten per week. Dat aantal is lager dan wat het CBS later publiceert op basis van doodsoorzaken. Dat komt doordat melding van COVID-19-sterfte aan het RIVM niet verplicht is. Ook kan een arts COVID-19 als doodsoorzaak op basis van het klinisch beeld vaststellen, zonder dat dit met een test is vastgesteld. Over het totaal aantal overledenen publiceert het CBS wekelijks cijfers, voordat informatie over de doodsoorzaken bekend is.
Op basis van GGD-meldingen rapporteerde het RIVM 21 049 mensen die overleden aan COVID-19 van maart 2020 tot en met 31 december 2021 (stand op 29 maart 2022). Het CBS registreerde in dezelfde periode op basis van doodsoorzaakverklaringen 39 552 mensen die overleden aan vastgestelde of vermoedelijke COVID-19.
Kijk hier voor meer informatie