Boezemfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis in Nederland
Maar liefst 45 procent minder mensen die stierven, dat is een van de uitkomsten van een onderzoek naar integrale zorg bij patiënten met boezemfibrilleren. Arts-onderzoeker en huisarts in opleiding Carline van den Dries van het UMC Utrecht vertelt over de opzet, uitvoering en resultaten.
Boezemfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis in Nederland. “Het is een aandoening waarbij veel comorbiditeit voorkomt. Dat wil zeggen dat patiënten vaak ook last hebben van andere problemen zoals hoge bloeddruk, suikerziekte of COPD”, vertelt Carline. Boezemfibrilleren zelf is niet dodelijk volgens de arts-onderzoeker. “Het kan echter wel leiden tot een herseninfarct of hartfalen, wat wel dodelijk kan zijn.”
Carline en haar collega’s deden onderzoek naar integrale zorg voor mensen met boezemfibrilleren. Deze patiënten hebben namelijk al snel meerdere zorgverleners waaronder de cardioloog, trombosedienst en huisarts. “Dit kan ervoor zorgen dat er versnippering in de zorg ontstaat. Daarom dachten we dat integrale zorg goed zou kunnen zijn.”
Eén aanspreekpunt
Is het mogelijk integrale zorg voor patiënten met boezemfibrilleren veilig uit te voeren in de huisartsenpraktijk? Dat is de onderzoeksvraag van het ALL-IN onderzoek waar Carline in het Juliuscentrum van het UMC Utrecht 2015 mee startte. Ze vond 26 huisartsenpraktijken in de regio Zwolle, Hardenberg en Deventer die mee wilden doen. Vijftien voerden de nieuwe werkwijze van integrale zorg uit in het onderzoek, en elf controlepraktijken gingen op oude voet door. Er deden alleen patiënten van 65 jaar en ouder mee. “Uiteindelijk hebben 527 van de 1240 patiënten integrale zorg gekregen. 713 patiënten ontvingen reguliere zorg.”
De integrale zorg bestond uit drie onderdelen. Allereerst kregen de patiënten elk kwartaal een algemene controle in de huisartsenpraktijk, vertelt Carline. Ook voor het tweede onderdeel, de bloedverdunningscontroles, gingen patiënten naar de huisartsenpraktijk. “Normaal gaan ze hiervoor naar de trombosedienst. Het voordeel van naar de huisartsenpraktijk gaan, is dat patiënten dichterbij huis zorg krijgen én dat ze dezelfde persoon vaker zien. Ze krijgen zo één aanspreekpunt.” Als laatste werd er in het onderzoek gestreefd naar nauwe samenwerking tussen de eerste- en tweedelijnszorg. “Huisartsen en praktijkondersteuners hadden korte lijntjes met de trombosedienst en cardiologen. Op die manier konden ze snel ingeschakeld worden als het nodig was en hadden de eerstelijnsprofessionals én de patiënten nog steeds profijt van hun kennis.”
De uitkomsten
Na twee jaar begon Carline met het analyseren van data. “De studie was bedoeld om te kijken of integrale zorg veilig plaats kon vinden in de huisartsenpraktijk. We hoopten dat er niet meer sterfte zou zijn. Wat we vonden is dat er zelfs 45 procent minder mensen waren gestorven. Dat is een gigantisch effect. Wel moet je als wetenschapper natuurlijk altijd voorzichtig blijven: we willen nu ook zeker weten of het op andere plekken ook zo uitpakt, en waarom het zo goed werkt. Meer onderzoek blijft dus nodig.” Een ander opvallende uitkomst volgens Carline: de meeste patiënten in het onderzoek die waren overleden, stierven niet aan hartproblemen. “Dit bevestigt het beeld dat boezemfibrilleren niet puur een ritmestoornis is. Het kan een uiting zijn van andere verouderingsprocessen in het lichaam.” Doordat de patiënten frequent gecontroleerd werden en er tijdens de controles gekeken werd naar de hele mens, denkt Carline dat er een hoop complicaties voorkomen zijn.