In Nederland ontvangen vrouwen vanaf vijftig jaar een oproep voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker
De Europese vereniging voor borstradiologie heeft nieuwe aanbevelingen gepubliceerd voor screening bij vrouwen met extreem dicht borstweefsel. De vereniging stapt daarmee af van de uniforme aanpak van een tweejaarlijkse mammografie, zoals die momenteel de standaard is voor Europese organisaties voor borstkankerscreening. Ze pleiten voor een meer persoonsgerichte aanpak, waarbij de samenstelling van de borsten en de wensen van de vrouw meer aandacht krijgen.
In Nederland ontvangen vrouwen vanaf vijftig jaar een oproep voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Zij krijgen een mammografie, een röntgenfoto van de borsten, waarmee een radioloog afwijkingen opspoort. De borsten bestaan vooral uit vet, bindweefsel en klierweefsel. Acht procent van alle vrouwen heeft borsten met extreem veel klierweefsel, zogenaamde dense borsten. Bij deze groep is de kans op borstkanker twee keer zo hoog als voor de gemiddelde vrouw, dus bij hen is het bevolkingsonderzoek extra belangrijk. Maar juist bij dense borsten werkt mammografie niet goed.
De Europese vereniging voor borstradiologie (EUSOBI) komt nu met een nieuwe Europese aanbeveling, waarin ze voor de groep vrouwen met dense borsten een MRI-scan adviseren in plaats van een mammografie. Ritse Mann, radioloog in het Radboudumc en eerste auteur van deze aanbeveling, legt uit waarom een MRI-scan beter werkt: ‘Op beelden van een mammografie is vetweefsel zwart en klierweefsel wit. Maar een tumor kleurt ook wit. Daarom zoek je bij veel klierweefsel naar een witte tumor in een witte achtergrond en dat is heel lastig. Een MRI-scan geeft dan veel meer contrast.’
Betere opsporing
Het doel van de nieuwe Europese richtlijn is tweeledig, vertelt Ritse Mann: ‘Allereerst willen we bereiken dat vrouwen geïnformeerd worden over de hoeveelheid klierweefsel in hun borsten. Dat gebeurt nu nog niet standaard. Ten tweede moet de MRI-scan in heel Europa beschikbaar komen voor vrouwen met dense borsten. Ik vind het daarbij belangrijk dat we alle beeldvormende technieken aanbieden waarvan bewezen is dat ze werken, en dat vrouwen goede informatie krijgen over de beschikbare opties en de voor- en nadelen. Vrouwen moeten meer zelf kunnen beslissen of en hoe ze onderzocht willen worden.’
De nieuwe aanbeveling voor MRI is grotendeels gebaseerd op de DENSE studie, die is uitgevoerd in acht Nederlandse ziekenhuizen. In deze studie is de waarde van de MRI-scan onderzocht bij vrouwen met dense borsten. Daaruit bleek dat de MRI-scan in deze groep levens redt door betere opsporing van kanker. Het aantal vrouwen dat overleed aan borstkanker daalde volgens de modellering van de studie met veertig procent. Vrouwen zouden gemiddeld vijftien jaar langer in goede gezondheid leven, wanneer de borstkanker met MRI was opgespoord. Daarnaast bleek de scan kosteneffectief.
Meer zelf beslissen
Een nadeel van MRI is dat de scan meer afwijkingen opspoort die bij vervolgonderzoek onschuldig blijken. Daarnaast duurt een MRI-scan iets langer dan een mammografie en is de injectie met een contrastvloeistof nodig. De Gezondheidsraad heeft daarom eerder een advies uitgebracht tegen de MRI-scan. Ritse Mann: ‘Ze gaan daarmee denk ik voorbij aan het feit dat vrouwen zeker willen weten of ze borstkanker hebben, en daarbij een extra onderzoek voor lief nemen. Natuurlijk is dat vervelend en zijn er ook vrouwen die zich daarom niet laten onderzoeken. Dat is hun goed recht en dat mogen ze altijd zelf besluiten.’
Met de richtlijn erkent de Europese vereniging de waarde van de MRI-scan en zet in op meer persoonsgerichte zorg. Ritse Mann: ‘Borstkankerscreening werkt op zich goed en heeft al veel levens gered. Maar het is nog te veel one-size-fits-all. Ik denk dat we meer toe moeten naar inschatting van risico’s, en dan per individu de screening aanpassen. Dat betekent dat je sommige vrouwen vaker wilt onderzoeken, en anderen juist minder vaak. Ook kunnen we de gebruikte techniek beter afstemmen op de samenstelling van de borsten en andere risicofactoren. Deze nieuwe aanbevelingen zijn een goede stap in die richting.’