Iemand die vóór het ontstaan van de ziekte van Alzheimer een groter brein heeft, kan tijdens de ziekte langer normaal blijven functioneren
Mensen met grotere hersenen ontwikkelen bij de ziekte van Alzheimer vaak minder geheugenproblemen dan gemiddeld. Dit beschermende effect wordt breinreserve genoemd. Maar blijft het breinreserve altijd op hetzelfde niveau, of kan het door de jaren heen kleiner dan wel groter worden? En als het breinreserve varieert, heeft het dan zin om die hersengrootte (intracranieel volume) te meten? Volgens Anita van Loenhoud van het Amsterdam UMC Alzheimercentrum Amsterdam wel. Ze bekeek met collega's meerdere onderzoeken over dit fenomeen en bracht informatie en resultaten samen.
De ziekte van Alzheimer is een hersenziekte waarbij sprake is van stapeling van twee eiwitten (amyloid en tau) en een verlies van zenuwcellen. Deze veranderingen in de hersenen zorgen voor de typische geheugenproblemen die de ziekte van Alzheimer kenmerkt. Toch bestaan er grote verschillen tussen patiënten in de ernst van dergelijke klachten: in de praktijk blijkt dat de ene persoon veel vergeetachtiger is dan de ander, terwijl hun MRI-scan een vergelijkbare hersenschade laat zien. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat dit fenomeen mogelijk te maken heeft met een natuurlijke variatie in hersenvolume: iemand die vóór het ontstaan van de ziekte een groter brein heeft, kan tijdens de ziekte langer normaal blijven functioneren dan iemand met kleinere omvang van de hersenen.
Discussie
Hoewel het begrip breinreserve vaak wordt besproken in de wetenschappelijke literatuur, bestaan er nog veel theoretische onduidelijkheden over deze term. Zo is er bijvoorbeeld discussie over het volume van de hersenen en of die statisch of dynamisch is. Er zijn onderzoekers die het breinreserve als statisch beschouwen: je brein groeit tot een bepaalde leeftijd en daarna niet meer. Andere onderzoekers zijn ervan overtuigd dat hersenstructuren ook veel later in het leven nog kunnen toenemen in omvang. De vraag die Van Loenhoud wilde beantwoorden is of je -ondanks deze wetenschappelijke discussie- toch iets hebt aan het berekenen van het intracranieel volume.
Anita van Loenhoud heeft met haar collega's van het VUmc Alzheimercentrum Amsterdam (en onder leiding van dr. Rik Ossenkoppele) meerdere wetenschappelijke onderzoeken bekeken met als doel te bekijken of het intracranieel volume bij Alzheimerpatiënten samenhangt met de ernst van geheugenproblemen en andere denkfuncties. Daarbij is rekening gehouden met de mate van hersenbeschadiging bij patiënten.
Van Loenhoud concludeert na onderzoek dat -ondanks de meningsverschillen over een statisch of dynamisch breinreserve- het meten van het intracranieel vermogen een geschikte en zinvolle manier is om de individuele verschillen in vergeetachtigheid bij de ziekte van Alzheimer te verklaren.